TWIE Portret: Dominick Verschelde
- verhaal

Nadat ik me doorheen de moeizame Gentse ochtendspits wurm en later dan gepland aankom in het GUM, staat Dominick al honderduit te vertellen aan onze fotograaf. “Superinteressant!”, glundert Martin. En gelijk heeft hij. We bevinden ons op de derde verdieping van het nieuwste Gentse wetenschapsmuseum en kijken naar een reeks anatomische modellen. “Jonge dieren hebben nog erg dunne verbindingen tussen de verschillende onderdelen van hun skelet. Later groeien die vaster aan elkaar. In deze modellen kan je de verschillende stukken gemakkelijk onderscheiden omdat ze op afstand van elkaar werden gemonteerd. Zo wordt de functie van elk stukje schedel plots veel duidelijker.” Aan het woord is Dominick Verschelde. Hij is conservator van de collectie zoölogie in het GUM (Gents Universiteitsmuseum). Het is een bijzondere collectie, want wat in andere musea meteen achter slot en grendel en in goed georganiseerde depots wordt bewaard, gold hier oorspronkelijk als gebruikscollectie. Als studiecollectie. Elk stuk was en is bedoeld om te onderzoeken, te leren. Niet wat je in het doorsnee museum tegenkomt, natuurlijk. En over dergelijke gebruiksobjecten beschikt de universiteit natuurlijk nog steeds. Het is ook zo dat de collectie is ontstaan. In 1816 werd bij wet bepaald dat elke universiteit een collectie moest aanleggen voor studie. Toen de Gentse universiteit in 1817 het levenslicht zag, werd de daad meteen bij het woord gevoegd, waardoor de universiteit vandaag over enorm rijke collecties beschikt.



We wandelen verder langs de indrukwekkende vitrines en worden meteen in het volgende verhaal meegezogen. Voor ons staat de Tasmaanse duivel, een lang smal dier met korte pootjes, hoewel wat verderop de buidelwolf pronkt, een gelijkaardig dier met lange poten. “Waarom bestaat die duivel dan? Omdat de lange poten geschikt zijn om te jagen in open gebied, de korte pootjes voor in het dichte struikgewas.” En zo krijgen we de ene les na de andere. Over hoe de mierenegel eieren legt en toch, net als het vogelbekdier, als zoogdier wordt ingedeeld. Niet omdat er melkklieren aanwezig zijn, maar omdat er melkweefsel aanwezig is tussen borst en lies – “Je zal nooit borsten vinden op het hoofd van een dier.” – en melk via de huid wordt uitgescheiden en opgelikt. Toen dat vogelbekdier werd binnengebracht aan de universiteit, geloofden onderzoekers overigens niet dat het echt was. Het moest een rat zijn, met de snavel en poten van een eend eraan genaaid. Het eerste onderzoek werd dus een zoektocht naar naaigaren. Maar het dier bleek toch geen grap te zijn. “Wist je dat een zeekoe de inspiratie vormde voor de fantasie van de zeemeermin? Net zoals dieren wel vaker aan de oorsprong liggen van mythes? Een zeekoe heeft ‘borsten’ én speurt soms rechtopstaand in het water naar voedsel. Vissers met scheurbuik, al lang op zee, spotten dus een vrouwenvorm in de verte, maar toen ze dichterbij kwamen verdween de vorm in het water en zagen ze enkel nog een staartvin.” Zo’n verhaal vergeet je nooit meer, toch?



We lopen nog aan de wassen modellen van Ziegler voorbij die de evolutie toont van ei tot larve en begrijpen dat dergelijke modellen vandaag niet langer bruikbaar zijn. Ze zijn erg broos, maar vroeger werd dit type anatomisch model vaak gebruikt. Viel het model op de grond, dan moest een nieuw worden aangekocht met een hoog prijskaartje. Veel van de modellen van Ziegler werden verloren gewaand, maar bleken alsnog beschikbaar in de Collectie Dierkunde aan de UGent. Dominick glundert. De passie druipt van hem af.
We zien de collectie vogels van Darwin die de evolutietheorie van Darwin illustreren. Tal van vinken met verschillende snaveltjes geschikt voor verschillende soorten zaden, zodat elke vogel een ander type zaad op z’n menu had staan. Zo konden de soorten perfect naast elkaar verder leven. Survival of the fittest betekent absoluut niet dat de sterkste wint. Het betekent dat de meest aangepaste evolutioneel voordeel heeft. Een witte hermelijn zal in de sneeuw gemakkelijker overleven dan de bruine, dankzij z’n camouflagevoordeel. Het houdt allemaal veel steek.
En pas dan steek ik van wal met het eigenlijke interview, in de gloednieuwe workshopruimte van Dominick. Nog nieuwsgieriger dan ik al was.
Wie zit hier eigenlijk voor mij?
"Dominick! Van opleiding ben ik bioloog. Als kind heb ik altijd al naar dieren gekeken, niet omwille van hun schoonheid, maar hoe ze zich gedragen. Mijn vader was bakker en had dus weinig vrije tijd, maar hij had wel een volière. Daar kon ik als kind meepikken wat de zebravinken aan het doen waren. Hoe hun nest een bol met een gaatje werd. Vandaag kweek ik nog tropische vissen, om hun kweekgedrag te observeren. Ik heb altijd gekeken naar dat gedrag. Door bioloog te worden, kwam ik ook in aanraking met systematiek, met het indelen van de soorten. Dat is mijn ding. Het is dan ook mijn missie om de wetenschappelijke methode over te brengen en mijn kennis met anderen te delen. Ik doe dat aan de hand van verhalen en anekdotes, maar dan wel wetenschappelijk correcte verhalen. De reden? Ik was ooit zelf op een congres rond systematiek en vond het hele gebeuren en alle duiding ongelofelijk saai. Maar systematiek ís niet saai, het wordt gewoon saai gebracht. Zo’n dingen moet je niet uit het hoofd leren. Daarom pik ik er plezante en interessante kenmerken uit. Ze geven inzicht en helpen meteen ook bij het indelen. Vinden studenten systematiek na mijn verhaal nog steeds saai? Dan heb ik de les slecht gegeven. De wetenschappelijke methode houdt in dat je gaat observeren, analyseren, kritisch gaat nadenken om dan tot een besluit te komen, om iets te bewijzen of net te ontkrachten. Maar het begint altijd met observatie. Ook lagereschoolkinderen kunnen dat al aanleren, spelenderwijs. Als pure wetenschapper moet je openstaan voor elke hypothese of mogelijkheid, maar je moet niet zomaar iets geloven. Je moet naar buiten gaan en het zelf controleren. Alles in vraag stellen. Boeken kunnen fout zijn. Mensen kunnen zich vergissen. Je moet dus kritisch blijven. En observeren, dat doe je niet enkel met je ogen, maar met al je zintuigen tegelijk! Onze ogen zijn louter gemaakt om beweging te zien, omdat we een prooidier zijn, insecten zien 100 tot 1000 keer beter. Ons gehoor is betrouwbaarder dan ons zicht. Je hebt echt alle zintuigen tegelijk nodig. Met smaakzin alleen kan je niet proeven, want onze reuk daarentegen maakt 50% uit van de ervaring en daarenboven heb je er de tastzin van je tong bij nodig. De wetenschappelijke methode betekent dus dat je niet iets gelooft omdat het moet, maar omdat het onderzocht en bewezen is. Zolang iets niet is bewezen, blijft het een hypothese."
Het klinkt alsof je van kinds af aan al bioloog wilde worden.
"Mijn vader zei dat ik boswachter wilde worden. Later kwam dan het besef dat ik veearts wilde zijn om beesten te kunnen helpen. Maar vanaf mijn 16e kampte ik met een pijnlijke rug, dus toen ik me op 18-jarige leeftijd ging aanmelden bij de universiteit kwam het besef dat ik zes jaar zou studeren om het uiteindelijke werk nooit te kunnen uitvoeren. Ik ben dan maar voor biologie gegaan. Puur omwille van die medische klachten, maar het bleek uiteindelijk ook mijn passie te zijn. Mijn thesis draaide rond systematiek. Ik heb heel veel nieuwe wormensoorten gevonden en beschreven, tekeningen gemaakt… Dat analytische zat er eigenlijk altijd al in. Maar mijn interesses lagen veel ruimer. Ik had thuis al verzamelingen aangelegd en ben dan gelukkig – ook voor mijn echtgenote – conservator geworden. Die job was me op het lijf geschreven. Plots kon ik heel breed bezig zijn. Ik kon soorten bespreken en indelen van eencelligen tot walvissen, tijdelijke tentoonstellingen maken, artikels schrijven, les geven, practica houden… Altijd op basis van de objecten. Mijn praktijklessen waren altijd gelinkt aan de collectie. Ik ben dan ook erg blij met deze nieuwe grote workshopruimte in wording, waar mijn praktijklessen helemaal tot hun recht zullen komen."
Hoe ziet een doorsnee dag er bij jou uit?
"Ik ben een beetje een manusje van alles en vóór het GUM had ik wel tien jobs. Van poetsvrouw tot wetenschapper. Ik renoveer zelfs mijn huis, van afbraak over metselwerk tot sanitair en elektriciteit. Ik kan als bakkerszoon ook bakken. Ik mag wel zeggen dat ik een handige Harry ben, gezegend met een goed ruimtelijk inzicht. Ik werk graag met mijn handen. Ook mijn andere hobby’s passen in dat rijtje: glas graveren, leder bewerken, hout bewerken… Als ik een dag in de collectie zou beschrijven, dan zijn eigenlijk geen twee dagen hetzelfde. Ik verwerk kadavers tot skelet, zet organen op sterk water, bedenk en geef workshops, geef les en practica aan de hand van collectiestukken, beantwoord vragen van studenten… Er komt veel ad hoc op mijn pad, maar alles heeft altijd te maken met die collectie, ook al lijkt het beheren van die collectie door alle taken heen soms meer een hobby dan een opdracht. (lacht) De voorbije zes jaar heb ik die collectie wel twintig keer verhuisd en verzet, maar nu kan ze weer gebruikt worden voor de studenten."


Wat is er bijzonder aan jou?
"Dat ik altijd iets weet te vertellen over iets. Ik noem mezelf een veldbioloog. Zelfs als ik een soort niet meteen herken, kan ik er dankzij mijn kennis over nadenken en er toch een goede uitleg aan geven. Zo wandelde mijn vrouw ooit rond een vijver waar ze een kwalachtig iets zag. Ik herkende het niet. Maar door deductie kon ik wat ik zag wel herleiden tot kolonievormende mosdiertjes die ik eerder enkel kende van in de zee en nog nooit in zoetwater zag."
Waarom doe je wat je doet?
"Ik ben altijd al bezig met collecties. Ik wilde dingen verzamelen omdat ik er iets over kon vertellen. Die drang om kennis over te brengen komt telkens terug. Mijn echtgenote is blij dat sommige verzamelingen intussen naar de universiteit zijn verhuisd. (lacht). Maar in alles wat ik doe, merk ik toch dat het contact met studenten voor mij het belangrijkste is. Ik moet een publiek hebben waarmee ik mijn passie kan delen en dat apprecieert wat ik vertel."
Bestaat er een netwerk rond wat jij doet of ben je enig in je soort?
"Ik ben conservator van de collectie dierkunde sinds 1997 en was zo de eerste conservator aan een Vlaamse universiteit. Intussen zijn er wel collecties en conservatoren bijgekomen, maar bij dierkunde en plantkunde lijkt zo’n collectie evidenter omdat de noodzaak aan die objecten bij het lesgeven vaak groter is; er zijn meer toepassingen voor. Al vind ik de oude boeken aan de alfafaculteiten even waardevolle collectiestukken. Ze worden gewoon niet altijd zo beschouwd of genoemd.
Net voor het jaar 2000 stond ik dan aan de wieg van UMAC, dat is een dochtercomité van internationale museumvereniging ICOM, opgericht specifiek voor universitaire collecties. Zo’n dochtercomité moet zich eerst drie jaar lang bewijzen – en dat hebben we gedaan – en nu is het een standaard afdeling onder de ICOM-vleugels. Het netwerk beperkt zich niet tot natuurhistorische collecties, maar bestaat wel enkel uit universitaire collecties. We delen dezelfde problematiek en werken nu bijvoorbeeld samen met een project rond teaching with objects. Dat is heel verschillend van theorielessen met louter foto’s. Een beestje ziet er op foto vaak helemaal anders uit dan in het echt, groter of kleiner. Ook tijdens corona bleef ik online les geven aan de hand van objecten. Dan liet ik studenten meekijken in de microscoop om zo elke laag van een object te doorgronden. Vandaag ben ik nog steeds betrokken bij UMAC. Ik maak er deel uit van de board, daar ben ik best trots op. Naast het internationale UMAC heb je overigens ook het gelijkaardige Europese Universeum-netwerk, waar alles meer draait rond Europese policy."


Heb je een leuke anekdote?
"Op de geboortedatum van mijn derde kind, op 23 mei 2011, werd de olifant van familiepark Harry Malter geëuthanaseerd. Hij had artrose. Ik heb die dag het kadaver van de olifant verwerkt, samen met enkele studenten, om het skelet later te kunnen monteren. In plaats van vaderschapsverlof op te nemen heb ik toen vijf dagen lang een olifant uitgebeend…"
Wat is er bijzonder aan de collectie die je beheert?
"Tot onze collectie behoren enkele uitgestorven dieren, zoals de buidelwolf, en ook enkele erg zeldzame stukken, zoals de Tasmaanse duivel. Ook de buidelkat, waarvan er misschien nog een 460-tal rondlopen, hebben we in de collectie. Ik zie die dieren graag en we mogen er ook erg trots op zijn.
Als persoon ben ik dan weer trots op dat olifantenskelet, en natuurlijk ook op Ruby, het drakenskelet dat ik ooit zelf heb gemaakt in functie van een tentoonstelling over draken, hier in Gent in het STAM. Ik had toen nog een slangenskelet liggen, dat nog geen bestemming had gekregen. Ik wilde er een soort Chinese draak van maken – wat niet bestaat, natuurlijk. Ik maakte eigenhandig een sokkel en begon verschillende skeletten aan elkaar te monteren: de slang, hanen, kalkoen… Ik zorgde ervoor dat het skelet wetenschappelijk-biologisch hád kunnen bestaan, ook als je er kritisch over nadacht. Alles moest kloppen. Dus ik verzon ook een biologisch verhaal bij die draak, en vertelde hoe dit onbestaande dier toch zou kunnen geleefd hebben. De draak kreeg de wetenschappelijke naam ‘Serpentodraco deevesi’. Vandaag reist dit drakenskelet van museum naar museum."
Wat is jouw lievelingstaak als het op jouw beroep aankomt?
"Het allerliefste geef ik workshops. Ik licht helemaal op van de appreciatie die ik daar krijg. Daarom vind ik het contact met studenten zo belangrijk. Dan kan ik mijn passie delen met publiek. Daarnaast is het monteren van skeletten ook heel intrigerend en een fascinerende taak. Ooit kon ik beide passies combineren toen ik de montage van het olifantenskelet uitvoerde en publique tijdens de Gentse-Feestenweek."
Zijn er dieren (levend dan wel opgezet) waarvan je de kriebels krijgt?
"Slangen! Die mijd ik waar het kan, en dat geldt in het algemeen voor alle giftige dieren. Ik vind het daarnaast ook erg lastig om naar menselijke foetussen op sterk water te kijken. Ik heb het moeilijk om langs zo’n schap te passeren. Dergelijke bokalen stonden lang gewoon uitgestald, maar heb ik nu wat meer afgeschermd voor bezoekers."

Als je één uitgestorven diersoort met een knip tot leven kon wekken, of juist een bestaande van de aardbol kon vegen, welke soort zou dat dan zijn?
"Qua uitgestorven diersoorten zou ik natuurlijk graag een dinosaurus terug tot leven wekken, of recenter ook de buidelwolf, omdat die zo’n convergente evolutie heeft doorgemaakt. Eigenlijk behoort die als buideldier tot de groep van de kangoeroes, maar heeft hij het uitzicht/model van de wolf (in feite heeft de wolf of hond hetzelfde model als de buid). Zelfs hun schedels zijn ei zo na identiek. Het verschil zit in de staart. De buidelwolf heeft, zoals de kangoeroe, een stijve staart, de wolf/hond een kwispelstaart. De buidelwolf en kangoeroes hebben ook vier paar snijtanden, de wolf slechts drie paar. Sinds 1933 werd geen buidelwolf meer gezien in het wild en in 1936 is het laatste dierentuinexemplaar gestorven. De soort is dus uitgestorven, maar wij hebben een opgezette buidelwolf in de collectie. Die komt vermoedelijk uit de collectie van Temminck, waarvan een deel bij de opstart van de collectie dierkunde werd aangekocht. Pas vanaf 1853 werd alles geïnventariseerd, maar uit de analen kunnen we afleiden dat in 1817 een collectie werd aangekocht, ter illustratie van de lessen dierkunde. En van de collectie Temminck zou een deel naar Gent zijn gekomen, en een deel naar Leiden zijn gegaan.
Ik zou ook graag heel wat fossielen eens in het echt zien. Pleistocene zoogdieren die in de ijstijd uitgestorven waren; daar zaten echt zo’n rare dingen bij waarvan we niet echt kúnnen weten hoe het er uit zag. Als ik, zonder het dier te kennen, zou afgaan op het skelet en de schedel van een nijlpaard om te reconstrueren hoe het beest eruitzag, dan zou dat helemaal anders uitdraaien dan hoe een nijlpaard er werkelijk uitziet. Reconstructies zullen nooit hetzelfde zijn, ze kunnen fouten bevatten. Daarom zou ik al die dieren van weleer willen zien. Soms vindt men nog eens iets in de permafrost, maar er gaan vandaag meer dieren verloren door het smelten van de ijskappen, dan dat we er ooit te zien krijgen…
De soort die ik dan van de aardbol zou vegen, is ongetwijfeld de mens. Van de miljarden soorten op aarde, zijn wij de oorzaak van de volgende extinctie. Het verlies aan biodiversiteit door de mens is bijna vergelijkbaar met de meteorietinslag bij de dinosauriërs. Wij zullen deze keer bij de 5% zitten die overblijft, maar uiteindelijk zouden ook wij het niet overleven."


Er waren ooit heel wat verschillende collecties binnen de Gentse universiteit. Bevinden al deze collecties zich sinds de komst van het GUM onder één dak?
"Sommige collecties ploeterden echt om te overleven; dat is met de komst van het GUM verleden tijd. Er werden tot nog toe al zes collecties samengebracht in dit gebouw en het is de bedoeling dat daar de komende jaren meer en meer collecties bijkomen. Elke professor die over een collectie beschikt, moet ook voor die collectie kunnen zorgen. Wanneer bepaalde materialen niet langer in de lessen worden gebruikt, komen ze mogelijks uiteindelijk naar het universiteitsmuseum, zoals de mineralencollectie van de vakgroep Geologie. Het hele opzet vergde een fikse inspanning van de UGent, die hier in de toekomst vermoedelijk blijvend zal op inzetten."
Waar sta je soms nog versteld van?
"Zeer veel. Ik ben verwonderd door de natuur zelf. Er zijn nog altijd dingen waarvan ik denk: hoe is het mogelijk. Dingen waarvan je begrijpt dat mensen het doorheen de geschiedenis aan goden toeschrijven. Divers, prachtig, vindingrijk."
Het museum beschikt niet over de epidiascoop. Blijf je daar naar verlangen?
"Wel, dat klopt eigenlijk niet. We hadden epidiascoopplaten in onze collectie, dat wist ik, maar ik had nog nooit een bijbehorende epidiascoop gezien. Op een UMAC-conferentie bezocht ik een universitaire collectie en daar spotte ik er één. Dacht ik. Geheel toevallig stond toen een dame uit Amsterdam naast mij die een aantal epidiascopen in de collectie had. Gent kreeg er één van. Het toeval wil dat ik tijdens het leeghalen en strippen van de gebouwen vóór de verbouwing nog een eigen epidiascoop vond in de leeggehaalde kasten!"
Stel dat je bij je pensioen 1 stuk mee naar huis mag nemen? Wat smokkel je mee?
"‘Mijn’ drakenskelet!"
Waar ben je trots op?
"Het feit dat ik nog steeds bij UMAC ben betrokken en zo eigenlijk de enige van de oorspronkelijke oprichters ben die nog actief bij de organisatie bezig is. Ik was een founding father en zetel nu in de board. Daar ben ik wel fier op. Dat is één van mijn kindjes.
In het museum ben ik dan weer trots op de kaders met insecten en consoorten die ik heb gemaakt tijdens de lockdown. Er zit overigens in één van de kaders een spielerei die niet wetenschappelijk correct is. Ik laat de lezers graag mee zoeken! (gokjes welkom bij info@etwie.be, inzoomen op de foto kan via deze link, nvdr)"

Waar droom je van? Wat hoop je voor de toekomst?
"Na alle werken, hoop ik alles nu gewoon weer op orde te krijgen. Heel wat zaken konden gedurende lange tijd niet meer georganiseerd worden. Intussen is de nieuwe workshopruimte in gebruik – enkel sommige media ontbreken nog, dan wordt het grandioos – maar één generatie studenten heeft de practica die hier normaalgezien doorgaan niet gehad, terwijl ik die zo belangrijk vind. Een collectie uit 1817 die vandaag nog steeds voor dezelfde missie wordt ingezet als toen, dierkunde visueler en tastbaarder maken voor studenten – ik haal daar ook zelf energie uit."
Wat is de leukste reactie die je al kreeg?
"Ik moet dan meteen terugdenken aan de vele rondleidingen die ik tijdens de Gentse Feesten gaf in onze tentoonstellingen dierkunde. Op een dag had ik echt al veel gidsbeurten achter de rug, en plots stond vijf minuten voor sluiting nog een koppel voor de deur met hun zoontje. Ik heb dat gezin alsnog binnengelaten en even rondgeleid, honderduit verteld… Omdat ze er alleen waren, kon ik ook de wandelende takken even tevoorschijn toveren. Dat mag normaalgezien niet met publiek erbij. Dat jongetje was zó onder de indruk. Ik kreeg niet veel later een bedankingsbriefje met foto toegestuurd van mezelf, het stralende kereltje en de wandelende takken. Hij had de dag van z’n leven gehad. Die foto heeft lang op mijn bureau gestaan, dat deed zo’n deugd.
Ook noemenswaardig was het bezoek van David Attenborough in 1997. Die kreeg hier toen een eredoctoraat. En mijn allereerste rondleiding ooit gaf ik aan prins Laurent, samen met enkele afgevaardigden van de UGent, Stad Gent en twee Gentse schoolklassen. Niemand heeft dat toen gemerkt en men was verwonderd dat ik geen leerkracht was. De toenmalige burgemeester Beke zei toen: 'Het onderwijs mist iets aan u.' Nadien kwam de bedankingsbrief van het hof waarin Prins Laurent me bedankte voor de boeiende rondleiding. Dat was een prachtig compliment."

Wil je nog een oproep doen? Zoek je nog dingen? Wil je mensen aanzetten tot iets?
"Wel, ik ben nog op zoek naar de schedel van Betsy, de geliefde olifant van de Gentse dierentuin. Vermoedelijk hebben we die schedel in ons bezit gehad, gekocht bij het faillissement in 1904, maar is die in de jaren 1980 verhuisd. Sinds ik mij in de Gentse dierentuin heb verdiept, heb ik al alle mogelijke notities en schedels afgezocht, maar dé schedel heb ik nog niet gevonden. Volgens de registers werd Betsy’s schedel ooit geruild voor vijf andere waardevolle schedels – toen echt een legitieme didactische beslissing – ware het niet dat men zich er niet bewust van was dat het om Betsy’s schedel ging die specifiek voor Gent en voor ons een grotere emotionele waarde heeft. Want wij zijn de enige collectie met stukken uit de voormalige Gentse dierentuin. En nu ben ik al 20 jaar op zoek…
Betsy is in de winter van 1887-88 gestorven. Haar kadaver werd toen aangeboden aan de UGent maar de dienst vreesde dat dit een te dure operatie zou worden. Uiteindelijk besliste de dierentuin om enkel de schedel te laten prepareren en die zelf te behouden voor een kleine tentoonstelling. Intussen kwam Jack in de dierentuin te staan, een nieuwe olifant, al bleven mensen ook hem trouw Betsy noemen. Nu is de vraag of de schedel die wij hadden van Betsy of van Jack was… De persoon die de ruil had ontvangen, heb ik gecontacteerd. Ook al mocht hij de schedel nooit verder doorgeven, dat was afgesproken, had hij dat toch gedaan. Aan iemand uit Engeland of Canada. Na lang zoeken liet hij weten dat hij een adres had gevonden. Enkele dagen later is de man gestorven. Het adres ontving ik nooit… Ook na een oproep in 2017 en na een extra zoektocht door een van de studenten werd de nieuwe persoon niet gevonden. En zo missen we ook het einde van ons olifantenverhaal. Was het Jack? Wat het toch Betsy? Eens we de schedel terug kunnen onderzoeken, kunnen we dit achterhalen. Toen de schedel van Betsy werd afgesneden door de preparator, blijkt namelijk ook een stuk nek bewaard te zijn en deze nekwervels vonden wél hun weg naar de collectie dierkunde. Vinden we Betsy’s schedel terug, en past de kop op de eerste nekwervel, dan betekent die match hoogstwaarschijnlijk dat het om de schedel van Betsy – en niet van Jack – gaat…"

Meteen ben ook ik benieuwd waar de schedel van onze Gentse Betsy vandaag uitgestald wordt. In een museum? In een privécollectie? Veraf? Dichtbij? Enkele uren luisteren naar de verhalen van Dominick zorgt er prompt voor dat ook ik anders naar dieren ga kijken. Hun gedrag ga observeren en me vragen ga stellen bij korte poten, kleurrijke vederen of de stand van bek of snavel. Ik duik opnieuw het Gentse verkeer in, en denk nog steeds aan de kaders die Dominick in de lockdown samenstelde, en waar die verdomde spielerei zich bevindt. Tijdens het uittikken van dit interview heb ik die gelukkig gevonden. Jij ook?
(Hannelore)